De afgelopen jaren ben ik tot het besluit gekomen dat een solo-uitvoering voor mij impliciet een theatrale handeling vormt.Wanneer er een hele groep uitvoerders op het toneel verschijnt, dan vormt de muziek het enige aandachtspunt (hoewel de interactie van de uitvoerders ook als een vorm van theater gezien kan worden). Wanneer er zich daarentegen slechts één solist op de scène bevindt, dan komt deze situatie bij mij over als een protagonist met een monoloog. Deze monoloog kan voldoen aan de verwachtingen van de context, door de meta-persoonlijke stijl van het genre over te nemen, en de kunstmatigheid van de omstandigheden opzij te schuiven. Of hij kan deze aspecten precies thematiseren. Laatstgenoemde optie treffen wij aan bij componisten als Schnebel, Kagel, Holliger of Globokar. Mijn interesse gaat echter veeleer uit naar een puur muzikale formulering van dit ideaal. Hoe kan het werk een bewustzijn van zijn eigen kunstmatigheid ontwikkelen en mededelen, en dit ondergraven om een autonome expressie te bereiken? Hoe kan de spanningsverhouding tussen de aanvaarding en de verwerping van expressieve normen in een esthetische en semantische zin productief worden? Deze vragen vormen de kern van when the panting STARTS, en zij drongen zich nog sterker op door de context van de piano solo, een genre dat stevig geworteld is in de conventies van de 19de eeuwse bourgeoiscultuur.
Indien dit werk één allerhoogste esthetisch doelstelling heeft, dan is het wel om de ontkenning van de taal – inclusief zijn eigen taal – te overstijgen, om eenvorm van meta-taal te bereiken, die de zoektochtvan het individu naar betekenis reconstrueert. Dit concept werd ondersteund (en tevens noodzakelijk gemaakt) door het technische aspect: het schrijven voor de tien vingers van de pianist, die hier eerder als een ensemble dan als een eenheid opgevat worden. Terwijl dit enerzijds bizarre beperkingen oplegde aan de muzikale textuur, leverde het anderzijds ook nieuwe mogelijkheden op. Het idee was geïnspireerd door het pianospel van Ian Pace. De precisie en gevoeligheid van zijn spel suggereren vooral dit: tien vingers veeleer dan twee handen.
De titel verwijst naar Samuel Becketts prozawerk How It Is. Hoewel de auteur van dit werk zijn pogingen tot vertellen begint ‘wanneer het hijgen ophoudt’ (‘when the panting stops’), dus van zodra hij zijn adem verzameld heeft, is het precies die staat van sprakeloosheid die het vertrekpunt vormt van when the panting STARTS.
Deze compositie werd gecreëerd tijdens TRANSIT 2004. Ze is geschreven voor, en opgedragen aan Ian Pace.
De TRANSIT collectie is een initiatief van MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek], in samenwerking met Festival 20/21 en met de steun van Stad Leuven.