De twee werken die James Dillon tot hiertoe voor cello solo geschreven heeft, Parjanyavata uit 1981 en Eos uit 1998, zijn beide gebaseerd op dansvormen in de meest ruime betekenis van het woord, als een spel van beweging en weerstand. Op bepaalde vlakken is Eos technisch niet zo veeleisend als Parjanya-vata, maar zijn klanken – de dichte complexen van dynamieken en texturen – bewegen flitsend snel tussen licht en schaduw. De structuur van het werk concentreert zich rond een aantal passages waarin de toonhoogte en de pulsatie vaststaan. Op deze momenten vindt de dans plaats, gestuwd door aanlokkelijke ijle klanken. Dillon dacht zelf aan een spontaan en snel wisselende textuur van klanken. De titel verwijst naar Eos, de Griekse godin van de dageraad, die haar huis aan de rand van Okeanos – die de wereld met zijn zeeën omsluit – verlaat om haar broer Helios, de zon, aan te kondigen. Met “rozige vingers” opent zij de poorten van de hemel zodat haar broer iedere dag met zijn triomfwagen de hemel kan doorkruisen. Volgens Homerus is haar saffraankleurige jurk geborduurd met bloemen; roos-gevingerd en met gouden armen wordt ze afgebeeld op Attische vazen als een bovenaards mooie vrouw, gekroond met een tiara en voorzien van grote wit-gevederde vleugels. “Wanneer de Dageraad in haar saffraankleurige kleed verrees uit Okeanos’ stromen om licht te brengen aan goden en mensen, bereikte Thetis met het geschenk van Hephaistos de schepen.” [Ilias, XIX, 1]
Eos werd geschreven in opdracht van KölnMusik voor het Bach Festival 2000, en het is opgedragen aan Rohan de Saram en Dr. Annette Wolde.
De TRANSIT collectie is een initiatief van MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek], in samenwerking met Festival 20/21 en met de steun van Stad Leuven.