Deze compositie kwam tot stand naar aanleiding van het Looking for the borders-project van Champ d’Action, waarin de grensgebieden tussen hedendaagse gecomponeerde en geïmproviseerde muziek afgetast werden. Om die confrontatie aan te gaan, nodigden ze mij uit, samen met het collectief reFLEXible, een ensemble waar ik deel van uitmaak en waarmee ik sinds 1999 verschillende projecten rond vrij geïmproviseerde muziek heb gerealiseerd. Het is dankzij die vrije geïmproviseerde muziek dat ik als achttienjarige opnieuw ben gaan componeren (iets wat ik al deed als onschuldige tiener). Het directe contact met de ‘klankmaterie’ dat je hebt bij het improviseren, is hier ongetwijfeld een katalysator voor geweest en heeft mijn fascinatie voor het ‘binnenste van de klank’ gevoed.
Al gauw begon ik de piano te gebruiken als één grote resonator, waarbij het gebruik van de toetsen slechts één mogelijkheid was. Objecten op de snaren plaatsen en/of die rechtstreeks bespelen, leverde een heel nieuw, veel omvangrijker klankuniversum op. In de composities die ik schreef, parallel aan mijn activiteiten als improvisator, streefde ik er ook naar die eerder hedonistische omgang met de klank centraal te stellen en bovendien aspecten van een improvisatorische vrijheid in te bouwen. In No habrá una sola cosa que no sea una nube, het kwintet voor piano en vier houtblazers dat ik schreef in opdracht van Champ d’Action, is die zoektocht al terug te vinden. Zo worden in de laatste sectie van dit kwintet knikkers gebruikt in de piano. Al tijdens het schrijven van dit kwintet werd ik geprikkeld door de talrijke mogelijkheden van het gebruik van knikkers rechtstreeks op de snaren van de piano en besefte ik dat die mij de mogelijkheid boden om een stap verder te zetten in mijn zoektocht naar de ‘emancipatie van de klank’. De Étude Intérieure #1 is vanuit dit besef geboren. In deze Étude worden de toetsen van de piano niet gebruikt. De volledige klankproductie gebeurt met de knikkers op de snaren van de (vleugel)piano. Zes verwante families van speeltechnieken bepalen de structuur van het werk. Absolute toonhoogte werd vervangen door relatieve toonhoogte. De duurwaarden (op microschaal) zijn vaak flexibel. Ritme en gestiek werden beschouwd als inwisselbaar: de geste bepaalt in veel secties van dit werk het ritme, terwijl in andere secties een ritmisch patroon werd vertaald naar de fysieke geste. Hierdoor krijgt deze compositie ook een belang-rijk visueel en theatraal aspect: de bewegingen die de uitvoerder maakt met de knikkers vormen een ware choreografie (die helaas niet op cd vast te leggen is). Dit brengt mij terug bij mijn ervaringen als improvisatiemuzikant. Improvisaties hebben heel vaak een fysiek, haast dionysisch aspect dat in het uitvoeren van traditionele, geschreven muziek vaak minder aanwezig is. In de Étude Intérieure #1 is dat tactiele en theatrale aspect van essentieel belang. Of om de woorden van Richard Barrett te gebruiken: ‘music as a theatre of action’.
De TRANSIT collectie is een initiatief van MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek], in samenwerking met Festival 20/21 en met de steun van Stad Leuven.