Het kan verwarrend lijken dat een ensemble en een compositie eenzelfde naam hebben, maar dat heeft alles te maken met de ontstaansgeschiedenis van ensemble én compositie die zeer nauw verbonden zijn. Het ensemble De Volharding ontstond uit een samengaan van jazzmuzikanten en klassiek geschoolde musici (oorspronkelijk telkens drie trompetten, saxofoons en trombones plus één piano). Als mede-oprichter wilde Louis Andriessen hiermee een andere manier van musiceren introduceren: een mentaliteit creëren die evenzeer in de gedrevenheid van jazz en andere ‘lichte’ muziek als in het radicalisme van de avant-garde geworteld was. Maar in de nasleep van de politieke contestatie uit de jaren ’60 zaten hier ook politieke geëngageerde motieven achter. De muzikanten van De Volharding werkten zonder hiërarchie en dit alternatieve ensemble was meteen ook een gebaar naar het muzikale ‘establishment’: de orkesten, ensembles en operahuizen waar de muziek van deze jonge generatie niet van harte welkom was.
Andriessen componeerde De Volharding (1972) als het eerste werk voor het repertoire van het ensemble. Op die manier werd het stuk, met zijn combinatie van uitgekiende structuur en individuele vrijheid en vooral met zijn heel direct en pittig klankbeeld een soort van prototype voor de stijl die het ensemble verder zou propageren.
Muzikaal is De Volharding een van de werken waarin Louis Andriessen op de meest uitgesproken manier de invloeden van de Amerikaanse minimal music heeft geassimileerd. De uitgebreide pianosolo waarmee de compositie begint, is opgebouwd volgens een zeer rechtlijnig additief proces, waarbij motieven groeien, krimpen en zich hergroeperen tot nieuwe motieven, maar waarbij ook het toonhoogtemateriaal stelselmatig wordt uitgebreid van de twee tonen aan het begin tot de vijftonige set C, D, E, F en G. Hierna volgt een snelle reductie tot enkel de C overblijft, waarop de nieuwe set G, Bes, C, E wordt geconstrueerd. Op die toonhoogten zetten ook de blazers in, die vanaf dan het tweede deel van de compositie zullen domineren. De partituur geeft aan dat dit rechtlijnige proces van de pianosolo ‘8 tot 12 minuten of zelfs langer’ in beslag neemt, wat gezien de onveranderde luide dynamiek, het ‘moto perpetuo’ van enkel tweeëndertigste noten, het beperkte aantal toonhoogten en uiteraard het additieve proces, sterke gelijkenissen toont met Amerikaanse voorbeelden, zoals Two Pages (1968) van Philip Glass.
In het tweede deel van De Volharding hanteert Andriessen een ruimere diversiteit, vooral op vlak van orkestratie. Groepen van saxofoons, trompetten en trombones wisselen elkaar aanvankelijk af en vormen gevarieerdere timbres en texturen, maar voegen zich naar het einde toe steeds vaker samen tot meeslepende tutti. In het muzikale materiaal zijn er in dit deel drie types van segmenten te onderscheiden die elkaar op een onsystematische manier afwisselen: een statisch klankveld dat meestal uit canonische motieven bestaat (dat het dichtst de composities van Terry Riley benadert), segmenten waarin een geleidelijk transformatieproces wordt doorgevoerd (zoals in de pianosolo) en segmenten (vooral naar het slot toe) waarin alle instrumenten in unisono spelen. Het is vooral die laatste tegenstelling tussen Riley-achtige klanktapijten en de hoekige unisono-melodieën die De Volharding zijn karakter verleent.
De TRANSIT collectie is een initiatief van MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek], in samenwerking met Festival 20/21 en met de steun van Stad Leuven.